De of het daken?
De daken
Is het de of het daken
In de Nederlandse taal gebruiken wij de daken.
Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: roofs
Deutsch: Dächer | Bekijk of het der of die Dächer is.
Français: toits | Bekijk of het Le o La toits is.
Jou of jouw: jouw daken
Buigings-e:
Mooi of mooie daken
Groot of grote daken
Half of halve daken
Grappig of grappige daken
Leeg of lege daken
leuk of leuke daken
Vet of vette daken
Snel of snelle daken
Wit of witte daken
Klein of kleine daken
Rood of rode daken
Dik of dikke daken
Oud of oude daken
Goed of goede daken
Wat rijmt er op daken
Elk of elke: Elke daken
Aanwijzend voornaamwoord: Die daken
Bezittelijk voornaamwoord: Onze daken
Wat rijmt er op daken
Buigings-e:
Mooi of mooie daken
Groot of grote daken
Half of halve daken
Grappig of grappige daken
Leeg of lege daken
leuk of leuke daken
Vet of vette daken
Snel of snelle daken
Wit of witte daken
Klein of kleine daken
Rood of rode daken
Dik of dikke daken
Oud of oude daken
Goed of goede daken
Wat rijmt er op daken
Elk of elke: Elke daken
Aanwijzend voornaamwoord: Die daken
Bezittelijk voornaamwoord: Onze daken
Wat rijmt er op daken
Oefening van de dag