De of het leerjongen?
De leerjongen
Is het de of het leerjongen
In de Nederlandse taal gebruiken wij de leerjongen.
Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: apprentice
Deutsch: Lehrling | Bekijk of het der of die Lehrling is.
Français: apprenti | Bekijk of het Le o La apprenti is.
Jou of jouw: jouw leerjongen
Buigings-e:
Mooi of mooie leerjongen
Groot of grote leerjongen
Half of halve leerjongen
Grappig of grappige leerjongen
Leeg of lege leerjongen
leuk of leuke leerjongen
Vet of vette leerjongen
Snel of snelle leerjongen
Wit of witte leerjongen
Klein of kleine leerjongen
Rood of rode leerjongen
Dik of dikke leerjongen
Oud of oude leerjongen
Goed of goede leerjongen
Wat rijmt er op leerjongen
Elk of elke: Elke leerjongen
Aanwijzend voornaamwoord: Die leerjongen
Bezittelijk voornaamwoord: Onze leerjongen
Wat rijmt er op leerjongen
Buigings-e:
Mooi of mooie leerjongen
Groot of grote leerjongen
Half of halve leerjongen
Grappig of grappige leerjongen
Leeg of lege leerjongen
leuk of leuke leerjongen
Vet of vette leerjongen
Snel of snelle leerjongen
Wit of witte leerjongen
Klein of kleine leerjongen
Rood of rode leerjongen
Dik of dikke leerjongen
Oud of oude leerjongen
Goed of goede leerjongen
Wat rijmt er op leerjongen
Elk of elke: Elke leerjongen
Aanwijzend voornaamwoord: Die leerjongen
Bezittelijk voornaamwoord: Onze leerjongen
Wat rijmt er op leerjongen
Oefening van de dag