De of het bewijsstuk?
Het bewijsstuk
Is het de of het bewijsstuk
In de Nederlandse taal gebruiken wij het bewijsstuk.

Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: evidence
Deutsch: Beweis | Bekijk of het der of die Beweis is.
Français: preuve | Bekijk of het Le o La preuve is.
Jou of jouw: jouw bewijsstuk
Buigings-e:
Mooi of mooie bewijsstuk
Groot of grote bewijsstuk
Half of halve bewijsstuk
Grappig of grappige bewijsstuk
Leeg of lege bewijsstuk
leuk of leuke bewijsstuk
Vet of vette bewijsstuk
Snel of snelle bewijsstuk
Wit of witte bewijsstuk
Klein of kleine bewijsstuk
Rood of rode bewijsstuk
Dik of dikke bewijsstuk
Oud of oude bewijsstuk
Goed of goede bewijsstuk
Wat rijmt er op bewijsstuk
Elk of elke: Elk bewijsstuk
Aanwijzend voornaamwoord: Dat bewijsstuk
Bezittelijk voornaamwoord: Ons bewijsstuk
Wat rijmt er op bewijsstuk
Buigings-e:
Mooi of mooie bewijsstuk
Groot of grote bewijsstuk
Half of halve bewijsstuk
Grappig of grappige bewijsstuk
Leeg of lege bewijsstuk
leuk of leuke bewijsstuk
Vet of vette bewijsstuk
Snel of snelle bewijsstuk
Wit of witte bewijsstuk
Klein of kleine bewijsstuk
Rood of rode bewijsstuk
Dik of dikke bewijsstuk
Oud of oude bewijsstuk
Goed of goede bewijsstuk
Wat rijmt er op bewijsstuk
Elk of elke: Elk bewijsstuk
Aanwijzend voornaamwoord: Dat bewijsstuk
Bezittelijk voornaamwoord: Ons bewijsstuk
Wat rijmt er op bewijsstuk
Oefening van de dag