De of het seizoen?
Het seizoen
Is het de of het seizoen
In de Nederlandse taal gebruiken wij het seizoen.

Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
Bekijk hier de betekenis van seizoen
Meervoud: seizoenen
Deutsch: Saison | Bekijk of het der of die Saison is.
Français: saison | Bekijk of het Le o La saison is.
Jou of jouw: jouw seizoen
Buigings-e:
Mooi of mooie seizoen
Groot of grote seizoen
Half of halve seizoen
Grappig of grappige seizoen
Leeg of lege seizoen
leuk of leuke seizoen
Vet of vette seizoen
Snel of snelle seizoen
Wit of witte seizoen
Klein of kleine seizoen
Rood of rode seizoen
Dik of dikke seizoen
Oud of oude seizoen
Goed of goede seizoen
Wat rijmt er op seizoen
Elk of elke: Elk seizoen
Aanwijzend voornaamwoord: Dat seizoen
Bezittelijk voornaamwoord: Ons seizoen
Wat rijmt er op seizoen
basketbalseizoen - toneelseizoen - roofvisseizoen -
Buigings-e:
Mooi of mooie seizoen
Groot of grote seizoen
Half of halve seizoen
Grappig of grappige seizoen
Leeg of lege seizoen
leuk of leuke seizoen
Vet of vette seizoen
Snel of snelle seizoen
Wit of witte seizoen
Klein of kleine seizoen
Rood of rode seizoen
Dik of dikke seizoen
Oud of oude seizoen
Goed of goede seizoen
Wat rijmt er op seizoen
Elk of elke: Elk seizoen
Aanwijzend voornaamwoord: Dat seizoen
Bezittelijk voornaamwoord: Ons seizoen
Wat rijmt er op seizoen
basketbalseizoen - toneelseizoen - roofvisseizoen -
Oefening van de dag